Op deze pagina staan de protocollen voor die kinderen voor wie de reguliere gehoorscreening niet mogelijk of toereikend is.

Ziekenhuisprotocol

Het ziekenhuisprotocol beschrijft wie het kind dient te screenen wanneer het kind in het ziekenhuis ligt of heeft gelegen. Dit protocol staat in de tabel hieronder weergegeven en is ook te downloaden als pdf: ziekenhuisprotocol (versie 3.0 2018, pdf.)  

Zie ook de 'Vragenlijst behorend bij het Ziekenhuisprotocol'. 

  Richtlijn Uitvoerder
Gezonde pasgeborenen Alle gezonde pasgeborenen worden door de JGZ Jeugdgezondheidszorg (Jeugdgezondheidszorg) gescreend met de OAE-methode. Hiertoe behoren onder andere ook de kinderen die poliklinisch geboren zijn of kinderen die met een keizersnede ter wereld kwamen waardoor de moeder enige tijd in het ziekenhuis moet liggen, maar waarbij er met het kind zelf niets aan de hand is.
Bij de OAE-screening onderzoek (onderzoek ) informeert de screener altijd of er nog bijzonderheden zijn geweest om een contra-indicatie voor OAE-screening op het spoor te komen. Bij twijfel wordt contact opgenomen met de regiocoördinator.
JGZ
NICU neonatale intensive care unit (neonatale intensive care unit ) kinderen

Als blijkt dat een kind in het ziekenhuis ligt of heeft gelegen, wordt door de JGZ aan de ouders gevraagd of het kind 24 uur of langer op de NICU ligt of heeft gelegen, en of het daar gescreend is (zie hiervoor de vraagstellingen aan het eind van dit protocol).

Als de ouders dit niet weten wordt hen gevraagd dit in het ziekenhuis na te vragen en het door te geven aan de JGZ.

Als een kind minimaal 24 uur op een NICU heeft gelegen, wordt het niet door de JGZ gescreend. De NICU zorgt zelf voor de eventuele vervolgscreening en/of verwijzing naar het Audiologisch centrum.

JGZ

JGZ

 

Melding ontslag Als een kind in het ziekenhuis ligt, maar niet op een NICU-afdeling, wordt de ouders gevraagd te melden wanneer het kind ontslagen wordt. De ouders wordt verteld dat vanuit de JGZ contact met hen wordt opgenomen als zij na drie weken nog niets van zich hebben laten horen. De JGZ informeert vervolgens de coördinator over de te verwachten ontslag datum van het kind.  
Ziekenhuisopname korter dan 3 weken

Bij ouders van kinderen die in het ziekenhuis hebben gelegen en vóór de leeftijd van 3 weken zijn ontslagen, wordt aan de hand van de hiernavolgende vragenlijst bepaald of het kind eventueel met een andere methode moet worden gescreend.

Als op alle vragen van de vragenlijst nee wordt geantwoord, kan het kind alsnog met de OAE-methode worden onderzocht.

Als op één of meerdere vragen uit de lijst ja wordt geantwoord, vraag dan of het kind al verwezen is naar een Audiologisch Centrum.
Zo ja, meld dit dan aan de regiocoördinator. Het kind hoeft dan niet meer gescreend te worden.
Zo nee, neem dan ook contact op met de regiocoördinator.

De regiocoördinator bepaalt met welke methode het kind gescreend dient te worden.

JGZ

 

JGZ

 

JGZ

 

 

Regio
coordinator

Ziekenhuisopname langer dan 3 weken

De JGZ-organisatie inventariseert bij de ouders of het kind binnenkort wordt ontslagen en informeert de regiocoördinator hierover.

Als een kind binnen 1 à 2 weken wordt ontslagen dan wordt de procedure gevolgd die vermeld staat onder ‘ziekenhuisopname korter dan 3 weken’.

Als een kind naar verwachting niet binnen enkele weken zal worden ontslagen, wordt de ouders verteld dat de screening in het ziekenhuis kan plaatsvinden. De regiocoördinator kan dit regelen en contact opnemen met het ziekenhuis om een afspraak te maken voor de screening. De ouders en de kinderarts wordt gevraagd hiervoor toestemming te geven.

De regiocoördinator neemt contact op met het ziekenhuis en informeert naar de toestand van het kind. Als de toestand van het kind het toestaat maakt de regiocoördinator een afspraak om het kind in het ziekenhuis te screenen met de AABR-methode. Als er een ‘refer’ wordt gevonden, vindt een tweede screenings-ronde plaats met de AABR-methode. Als ook deze screening onvoldoende is, wordt in overleg met de behandelend specialist bepaald wanneer de verwijzing naar een Audiologisch Centrum kan plaatsvinden.

Als het kind in een ziekenhuis ligt buiten de regio wordt contact opgenomen met de regiocoördinator van het werkgebied van de JGZ-organisatie waarin het ziekenhuis is gelegen. Deze regiocoördinator wordt gevraagd om de screening van dit kind over te nemen.

Als de toestand van het kind een screening niet toestaat, wordt de behandelend spe-cialist gevraagd om zelf het initiatief te nemen om op een later tijdstip het gehoor van het kind te laten onderzoeken. Het kind wordt met vermelding van de reden afgemeld in het administratieve systeem.

JGZ

 

JGZ


Regio
coordinator

 

Regio
coordinator

 

 

Regio
coordinator


Regio
coordinator

 

 

Vragenlijst behorend bij het Ziekenhuisprotocol

Om te kunnen bepalen of een kind vanuit de JGZ kan worden gescreend en met welke methode dit dient te gebeuren, is deze vragenlijst opgesteld.

1 Heef uw kind 24 uur of langer intensieve zorg ontvangen op een Neonatale Intensive Care Unit (NICU)?* Zo ja, dan dient dit kind te worden afgesloten in het NIS Neonatale Gehoorscreeningsinformatiesysteem (Neonatale Gehoorscreeningsinformatiesysteem ). Het wordt niet door de JGZ gescreend. Zo nee, dan doorgaan met vraag 2.

2

3

Heeft uw kind een hersenvliesontsteking gehad?

Heeft uw kind een wisseltransfusie gehad?

Als één van deze twee vragen met ‘ja’ wordt beantwoord, dan moet de medewerker contact opnemen met de regiocoördinator**.

* Heef een kind 24 uur of langer intensieve zorg ontvangen op een Neonatale Intensive Care Unit (NICU)?
Een hulp bij deze vraag kan zijn om te zien of het ziekenhuis, of één van de ziekenhuizen waar het kind in gelegen heef in onderstaand rijtje staat. Als dat niet het geval is, dan kan het kind niet in een NICU zijn gescreend.

** Heeft een kind een hersenvliesontsteking of wisseltransfusie gehad?
Dan dient bij dat kind de AABR-screening uitgevoerd te worden. Is de uitslag onvoldoende, dan wordt het kind verwezen naar een audiologisch centrum audiologisch centrum. De AABR-screening wordt gedaan door de regiocoördinator. Check altijd eerst even of een kind al verwezen is naar een audiologisch centrum voor gehooronderzoek. Als dat zo is, dan is gehoorscreening niet meer nodig.  

  • Amsterdam: AMC Academisch Medisch Centrum Amsterdam (Academisch Medisch Centrum Amsterdam), Emma kinderkliniek
  • Amsterdam: VUMC
  • Nijmegen: UMC Universitair Medisch Centrum (Universitair Medisch Centrum) St Radboud 
  • Roterdam: Erasmus MC, Sophia Kinderziekenhuis
  • Zwolle: Isala 
  • Veldhoven: Màxima Medisch Centrum
  • Utrecht: UMC, Wilhelmina Kinderziekenhuis
  • Leiden: LUMC Leids Universitair Medisch Centrum (Leids Universitair Medisch Centrum)
  • Den Haag: HAGA ziekenhuis
  • Groningen: UMCG Universitair Medisch Centrum Groningen (Universitair Medisch Centrum Groningen), Beatrix Kinderkliniek
  • Maastricht: AZM

Screeningsprotocol bij kinderen met een atresie

Bij een atresie is de gehoorgang niet of alleen gedeeltelijk open. Hierdoor kunnen geluidstrillingen het middenoor niet bereiken. Dit leidt tot gehoorverlies. Atresie van de gehoorgang komt voor in verschillende gradaties. Soms kan het direct aan de buitenkant zichtbaar zijn. De atresie kan ook verderop in de gehoorgang liggen waardoor de atresie aan de buitenkant niet zichtbaar is.

Vaak zijn de gehoorgang en de oorschelp samen aangedaan. Naast een atresie is er dan ook sprake van een microtie. Een microtie is een aangeboren afwijking die wordt gekenmerkt door een onvolledige, misvormde of geheel afwezige oorschelp.

Een atresie kan ook voorkomen bij een van buiten volstrekt normaal aangelegd oor. Daardoor wordt een atresie niet altijd opgemerkt. Soms wordt dit pas ontdekt tijdens de gehoorscreening als er geen probe in het oor kan worden ingebracht.

Tot slot kan een microtie ook voorkomen in combinatie met een volledig normaal aangelegde gehoorgang. Er is dan dus geen sprake van een atresie. Als er alléén een microtie aanwezig is kan de gehoorscreening volgens het reguliere protocol worden uitgevoerd (OAE - OAE - AABR).

Indien er sprake is van een atresie, al dan niet gecombineerd met een microtie, zijn er vier mogelijke scenario’s in relatie tot de gehoorscreening:

1. Eénzijdige of tweezijdige atresie, vóór de gehoorscreening bekend
2. Eénzijdige atresie in combinatie met een éénzijdig onvoldoende OAE-screeningsuitslag
3. Eénzijdige atresie in combinatie met een éénzijdig voldoende OAE -screeningsuitslag
4. Tweezijdige atresie

In een enkel geval wordt de atresie ook tijdens de gehoorscreening niet opgemerkt. Bij twijfels dient altijd overleg plaats te vinden met de regiocoördinator.

1. Eénzijdige of tweezijdige atresie is vóór de gehoorscreening bekend

Het is al vóór de gehoorscreening bekend dat er sprake is van een atresie van één of beide gehoorgangen. De OAE-screener belt de regiocoördinator dat er sprake is van een éénzijdige of tweezijdige atresie waardoor niet gescreend kan worden met de OAE-methode.

Als de éénzijdige atresie vóór de gehoorscreening bekend is, neemt de regiocoördinator contact op met de ouders en screent het niet aangedane oor met de AABR-methode:

  • Resultaat AABR-screening onderzoek (onderzoek ) is voldoende: de regiocoördinator verwijst het kind naar het Audiologisch Centrum in verband met een éénzijdige atresie.
  • Resultaat AABR-screening is onvoldoende: de regiocoördinator verwijst het kind naar het Audiologisch Centrum in verband met een éénzijdige atresie en een éénzijdig onvoldoende AABR-screeningsuitslag.

Als tweezijdige atresie vóór de gehoorscreening bekend is, neemt de regiocoördinator contact op met de ouders. Afhankelijk van de situatie:

  • De regiocoördinator bezoekt het gezin en verwijst het kind naar het Audiologisch Centrum in verband met een tweezijdige atresie.
  • Als het kind al is verwezen naar het Audiologisch Centrum door bijvoorbeeld de kinderarts, is geen huisbezoek en/of verwijzing van de regiocoördinator nodig.

2. Eénzijdige atresie in combinatie met een éénzijdig onvoldoende OAE-screeningsuitslag

De OAE-screener ontdekt tijdens de 1e screeningsronde dat er sprake is van een éénzijdige atresie. Het aangedane oor kan niet gescreend worden omdat het dopje niet in het oor ingebracht kan worden of omdat de gehoorgang zichtbaar “dood loopt”. Het andere oor wordt gescreend met de OAE-methode en er volgt een onvoldoende OAE-screeningsuitslag.

  • De OAE-screener belt na de eerste screeningsronde de regiocoördinator.
  • De regiocoördinator screent het onvoldoende oor met de AABR-methode (tweede screeningsronde).
    • Resultaat AABR-screening is voldoende: de regiocoördinator verwijst het kind naar het Audiologisch Centrum in verband met een éénzijdige atresie.
    • Resultaat AABR-screening is onvoldoende: de regiocoördinator verwijst het kind naar het Audiologisch Centrum in verband met een éénzijdige atresie en een éénzijdig  onvoldoende AABR-screeningsuitslag.

3. Eénzijdige atresie in combinatie met een éénzijdig voldoende OAE-screeningsuitslag

De OAE-screener ontdekt bij de eerste screeningsronde dat er sprake is van een éénzijdige atresie. Het aangedane oor kan niet gescreend worden omdat het dopje niet in het oor ingebracht kan worden of omdat de gehoorgang zichtbaar “dood loopt”. Het andere oor wordt gescreend met de OAE-methode en er volgt een voldoende OAE screeningsuitslag.

  • De OAE-screener belt na de eerste screeningsronde de regiocoördinator.
  • De regiocoördinator neemt contact op met de ouders:
    • De regiocoördinator bezoekt het gezin en verwijst het kind naar het Audiologisch Centrum in verband met een éénzijdige atresie.
    • Als het kind al is verwezen naar het Audiologisch Centrum door bijvoorbeeld de kinderarts, is geen huisbezoek en/of verwijzing van de regiocoördinator nodig.

4. Tweezijdige atresie

De OAE-screener ontdekt bij de eerste screeningsronde dat er sprake is van een tweezijdige atresie. Beide oren kunnen niet gescreend worden omdat het dopje niet in het oor ingebracht kan worden of omdat de gehoorgang zichtbaar “dood loopt”.

  • De OAE-screener belt de regiocoördinator.
  • De regiocoördinator neemt contact op met de ouders:
    • De regiocoördinator bezoekt het gezin en verwijst het kind naar het Audiologisch Centrum in verband met een tweezijdige atresie.
    • Als het kind al is verwezen naar het Audiologisch Centrum door bijvoorbeeld de kinderarts, is geen huisbezoek en/of verwijzing van de regiocoördinator nodig.

Screeningsprotocol bij kinderen met downsyndroom, andere syndromen, ernstige aangeboren aandoeningen, schisis of aangeboren gehoorverlies in de familie

Bij kinderen met downsyndroom of andere syndromen, ernstige aangeboren aandoeningen, schisis of wanneer ouders melding maken van aangeboren gehoorverlies in de familie, wordt de gehoorscreening uitgevoerd in een tweetraps-variant met éénmaal een OAE-screening onderzoek (onderzoek ). Bij een onvoldoende screeningsuitslag wordt de OAE-screening direct gevolgd door een AABR-screening door de regiocoördinator.

Voor deze kinderen geldt dat er niet direct een aanleiding is om al na één onvoldoende OAE-screening meteen een AABR-screening uit te voeren. In deze gezinnen is echter vaak sprake van grote ongerustheid. De tweetraps-screening helpt om de bijkomende spanning rondom de status van het gehoor zo kort mogelijk te houden.

De constatering dat er sprake is van een kind dat in aanmerking komt voor deze verkorte screeningsroute wordt veelal in de eerste screeningsronde gedaan. In het geval van een onvoldoende screeningsuitslag in de eerste screeningsronde informeert de OAE-screener direct de regiocoördinator voor de uitvoering van de AABR-screening in de tweede screeningsronde.

Wanneer ouders aangeven hier geen behoefte aan te hebben, kan het reguliere protocol worden aangehouden met, indien nodig, tweemaal een OAE-screening gevolgd door een AABR-screening door de regiocoördinator in de derde screeningsronde.

Bij uitzondering screenen na de leeftijd van 6 weken

In uitzonderingsgevallen kan het gehoorscreeningsproces ook ná de leeftijd van 6 weken starten (uiterlijk tot de leeftijd van 3 maanden). Er moet dan sprake zijn van een geldige reden waarom het screeningsproces niet vóór de leeftijd van 6 weken kon starten zoals: verhuizing vanuit het buitenland, langdurige ziekte van het kind, het kind was niet te traceren etc. 
Het starten van de screening onderzoek (onderzoek ) ná de leeftijd van 6 weken kan alleen na overleg met de regiocoördinator. Dat het om een uitzonderingsgeval gaat moet geregistreerd worden in het neonatale na de geboorte (na de geboorte ) gehoorscreeningsinformatiesysteem (NIS Neonatale Gehoorscreeningsinformatiesysteem (Neonatale Gehoorscreeningsinformatiesysteem )). Het bovenstaande geldt uiteraard niet voor kinderen die eerder gescreend hadden kunnen worden, maar bij wie de JGZ Jeugdgezondheidszorg (Jeugdgezondheidszorg)-organisatie zelf te laat was met de start van de screening.
Als een kind te vroeg geboren is (zwangerschapsduur minder dan 37 weken) dan wordt uiteraard eerst gecorrigeerd voor de duur van de zwangerschap.